Vijf vrolijke verhalen heet de bundel waarmee Adriaan van Dis zijn vijfenzeventigste verjaardag en veertigjarige schrijverschap viert. De feestelijke titel is een knipoog naar de Tien vrolijke verhalen van Gerard Kornelis van het Reve uit 1961, waarin het er, zoals te verwachten, allerminst vrolijk aan toe ging. In het verhaal Haringgraten gaf Reve een zwartgallig beeld van zijn jeugd in een communistisch milieu. 'Nooit heb ik een zo geconcentreerde verzameling ontevreden mensen gezien als die welke ons huis bezocht. Het percentage, onder de partijgenoten, van bultenaren, horrelvoeten, asthma- en teringlijders, bezetenen en querulanten was buitengewoon hoog. Ik kan mij niemand voor de geest halen die niet ziek was, zulks dreigde te worden of niet met ziekte in zijn gezin worstelde.'
Zo wrang-ironisch gaat het er bij Adriaan van Dis niet aan toe, maar ook zijn vrolijke verhalen geven blijk van een stevige dosis waanzin en ziekte. Zijn schrijverschap is erop gericht, hij herhaalt het als een mantra, om de oorlog van zijn vader, die overleed toen Adje 10 was, en het 'raadselkamp' van zijn moeder uit zijn leven te bannen. Schaamte over het geweld van de vader en het zwijgen van de moeder leiden ertoe dat de verteller er geregeld op los liegt. Maar hij komt daar wel eerlijk voor uit. Een ander worden is zijn redding. Fictie zijn levenselixer.
Zo groeit het dorp uit zijn jeugd - dat de lezers van Indische duinen onmiddellijk herkennen als Bergen aan Zee - in zijn verhaal Vlagduin uit tot 'iets dat nooit heeft bestaan'. En als de 9-jarige Adje, een 'keurig kereltje, maar bang als een konijn', zijn vader opzoekt in het gesticht, barst zijn hoofd bijna uit elkaar van de indrukken. 'En nu moet ik het verzinnen om het me te kunnen herinneren.'
Zat in de Tien vrolijke verhalen van Reve verborgen wat in de jaren erna openlijk zou worden beleden - de bundel verscheen nog voor de Brief uit Edinburgh waarin Reve zijn coming-out als homoseksueel beleefde en voor de tijd dat zijn erotische fantasieën zijn romans gingen voortstuwen - in Van Dis' gehalveerde titel is het net andersom: wat we kennen uit zijn oeuvre keert hier terug. De bundel is een feest der herkenning, zowel in de keuze van onderwerpen als in vorm en stijl.
In het openingsverhaal, Gutmensch, staat de vluchtelingenproblematiek centraal. Net als in De wandelaar neemt Van Dis de drang tot weldoenerij en bevoogding op de hak. Een gepensioneerde lerares, 'rond en zacht wilde Ina leven', probeert in contact te komen met een aantal Somalische vluchtelingen uit het zojuist geopende AZC in haar dorpje in een buitengebied. En noodt hen aan de dis. De Somaliërs komen niet opdagen. Ina slaagt er alleen in om haar boze autochtone buurman van zich te vervreemden door hem een gepeperde schotel couscous voor te zetten waarvan hem de tranen in de ogen springen.
Vlagduin speelt zich eveneens af op bekend terrein. Toch noemt Van Dis zijn verhaal géén beschrijving van het dorp van zijn jeugd, maar een evocatie. 'Ik heb met het licht gespeeld, als in een prisma, en daarmee de mensen en de tijd veranderd.' De vorm is net zo experimenteel als in zijn roman Klifi. Van Dis verwijst zelf naar Under Milk Wood van Dylan Thomas. En inderdaad, net als in Thomas' verzonnen vissersdorpje in Wales - 'Llareggub', een anagram van 'all bugger' - dringen we in Vlagduin de dromen en innerlijke gedachten van de dorpsbewoners binnen, en klinkt er een lange stroom fluisteringen, roddels en geruchten.
Het slotverhaal, De rat van Arras, laat zich lezen als een oerversie van Ik keer terug, de bekroonde roman over zijn moeder. Bij een séance ontmoet een jonge journalist een oude dame, Maria Latour uit Huize Buitenzorg, die haar heil zoekt in sterrenwichelarij en het geloof in reïncarnatie om haar kampsyndroom te verwerken. Samen gaan zij in de catacomben van Arras op zoek naar de sporen van haar vorige leven.
De rat van Arras verscheen in 1986 als Boekenweekgeschenk van De Bijenkorf, maar Van Dis wilde het sindsdien nooit laten herdrukken. Zijn moeder was er namelijk niet van gediend geweest om in nauwelijks verhulde gedaante ten tonele te worden gevoerd. Ze stuurde destijds het boekje ongelezen retour aan haar zoon. Om haar niet nog meer te tergen én omdat hij doodsbang voor zijn moeder was en altijd is gebleven, werd het nooit meer gedrukt. Tot nu.
Vijf jaar geleden, bij Van Dis' 70ste verjaardag, schreef Alfred Birney er een wervend stuk over voor de site van het Literatuurmuseum. Birney liet aan de hand van de verschillende manuscriptversies zien hoe het verhaal onder de handen van de auteur was ontstaan - in de eerste versie heette de verteller nog Adriaan van Dis, in de tweede Sebastiaan Lepel - en wat er in het verhaal onder de oppervlakte krioelde. 'De schrijver heeft een rat losgelaten die al dertig jaar knaagt aan de onwil van Nederland de minder fraaie hoofdstukken van onze koloniale geschiedenis te openbaren.'
Voor Adriaan van Dis moet het bittere noodzaak zijn geweest om de stilte van zijn moeder te verbreken. Met de herdruk van De rat van Arras - waarin de schrijver de tegenwoordige tijd verving door de verleden tijd - naast nieuwe, maar o zo vertrouwde verhalen laat hij zien hoezeer zijn werk eenheid en samenhang vertoont. Maar Alfred Birney had gelijk. Het effect van fictie reikt verder. De vrolijke verhalen van Van Dis moeten ons de ogen openen.
****
Atlas Contact; 160 pagina's; € 19,99.
Verberg tekst